HET GEHEIM VAN DE GROTE KRONOMETER

Hieronder volgt de integrale tekst van de eerste 21 bladzijden van het boek, of ongeveer 25% van het hele verhaal. Deze tekst mag worden uitgeprint om te worden gelezen)

1

"De twee gevaarlijke gangsters die gisteren uit de gevangenis van Plantin ontsnapten, lopen nog altijd vrij rond. Daarom waarschuwen wij de bevolking..."

Tillo schoot opeens weer wakker. Hij schrok. Het was al over achten want het nieuws op de radio was net begonnen. De jongen had nog amper tien minuten om zijn bus te halen.

Vliegensvlug sprong hij uit bed. Hij duwde zijn voeten in zijn broekspijpen en in zijn schoenen en wurmde zijn hoofd door zijn T-shirt.

"Haast je, Tillo, haast je. Straks mis je hem nog!"

Met de woorden van zijn moeder achter hem aan rende hij de trappen af. Bijna struikelde hij. Eenmaal beneden graaide hij zijn jas van de kapstok en trok het lusje kapot.

Tegelijk probeerde hij zijn boekentas te bemachtigen. Maar dat was een verkeerde berekening.

De tas viel open en opeens lagen boeken en kleurpotloden over de vloer verspreid.

Ook dat nog, kreunde Tillo. Zo vlug mogelijk probeerde hij alles bij elkaar te scharrelen en weer in de tas te schuiven. Even later kon hij de voordeur achter zich dichtslaan.

Buiten was het prachtig weer. Het grote Bramenbos achter hun huis baadde in de ochtendzon. Overal in de lucht floten de vogeltjes. Tussen de kruiden langs de berm gonsden de bijen. Zonde om op zo'n mooie dag naar school te moeten gaan, vond Tillo. Maar gelukkig was het vandaag al vrijdag.

Zonder ophouden rende hij door tot aan de grote weg. Daar in de verte zag hij het knalrode bushokje al staan. Nog een sprintje en dan mocht de bus op komen dagen.

Maar wat lag daar in het vochtige gras? Het leek wel een stuk goud. Onmiddellijk hield Tillo zich in, bukte zich en raapte het kleinood op. Het zag eruit als een antiek horloge.

Eentje zoals hij eens op een foto van opa's vader had gezien. Wie kon dat hier hebben verloren?

Maar de bus zou niet wachten. Dat besefte Tillo meteen. Hij liet zijn vondst in zijn jaszakje glijden en zette een nieuwe sprint in. Tot hij het bushokje bereikte. Nu mocht de bus komen.

Hij haalde het kleinood opnieuw uit zijn zak. Het vulde bijna zijn hele handpalm. Tot zijn verwondering zag hij nu pas dat het horloge maar één enkele wijzer had. Die bewoog ongeveer even vlug als de secondenwijzer op zijn eigen polshorloge. Als dat niet vreemd was!

Bovenaan de wijzerplaat zat ook nog een drukknop. Net zoals bij een chronometer. Wat zou er gebeuren als hij er eens op drukte? Zou de wijzer dan misschien stilstaan?

Tillo probeerde het. Inderdaad, de grote wijzer bewoog niet meer. Hij drukte opnieuw en de naald spoedde zich weer verder. Hé, dat was leuk. De jongen probeerde het nog een paar keer en besliste toen dat hij het mechanisme beter stil kon zetten. Daarmee spaarde hij het batterijtje. Tenminste, als er in dat ouwe spul zoiets zat.

Pas op het moment dat hij het horloge weer wilde wegbergen, zag hij het. Ooit was het aan een kettinkje bevestigd. Maar het ringetje waar het aan vastzat, was opengegaan. Zo had de eigenaar het waarschijnlijk verloren. Maar wie liep er vandaag de dag nog met zo'n vreemd, oud ding rond?

Nu, dat waren vragen die de politie mocht oplossen. Tijdens de middagpauze zou Tillo aan meester Staf vragen of hij het verloren voorwerp op het politiebureau om de hoek mocht afgeven. Deze ochtend had hij daar zeker geen tijd meer voor.

Trouwens, waar bleef de bus? Die moest hier al lang zijn. Tillo had zich nog zo gehaast om op tijd te zijn en nu was de bus te laat. Straks kwam hij nog te laat op school en kreeg hij een pak straf.

Tillo schoof zijn mouw omhoog en keek op zijn eigen polshorloge.

Oef, het was nog maar veertien over acht. Nog één minuut en dan zou de oranje bus met paarse strepen er in de verte aankomen. Toch vond hij het een beetje vreemd. Hij zou gezworen hebben dat het nu al minstens twintig over acht was. Waarschijnlijk had hij die indruk omdat hij zich zo had moeten haasten. Nu kon de bus elk ogenblik komen opdagen.

Tillo bleef nog een poosje in de verte staren. Toen hij niets zag aankomen, ging hij op de bank zitten. Hij kon zich al voorstellen hoe de dag er weer zou uitzien. Als hij straks op school aankwam, moest hij weer op zijn hoede zijn voor Maarten en Pieter. Die twee pestkoppen, die hem al maandenlang het leven zuur maakten, zouden hem ook vandaag proberen een hak te zetten. Het werd hoog tijd dat hij hen eens een flink lesje leerde. Maar hoe deed je dat?

En waar bleef die bus ondertussen? Tillo zat hier nu al zeker een kwartier. Hij keek opnieuw op zijn polshorloge en schrok. Het ding stond verdikkie stil. Nog altijd op veertien over acht. Pas nu zag hij dat de secondewijzer niet meer bewoog.

Dat moest hem nou gebeuren. De bus die maar niet kwam en zijn horloge dat stilstond.

Was hij meteen te voet gegaan dan was hij nu al in het dorp. Nu hoefde hij er niet meer aan te twijfelen dat de school ondertussen begonnen was. Hij zou hopeloos te laat komen.

Wat moest hij doen? Blijven wachten tot dat oranje gevaarte voorbijkwam of zelf naar het dorp lopen? Misschien had de bus motorpech? Het was schitterend weer. Daarom besloot hij om maar te voet te gaan.

Tillo greep zijn boekentas, zwierde die over zijn schouder en trok al fluitend weg. De straf kon hij niet meer ontlopen, maar eigenlijk kon het hem ook geen barst meer schelen. De dag was veel te mooi om zich daar nu zorgen over te maken. Bovendien ontliep hij Maarten en Pieter. Ze zouden al in de klas zitten.

Langs de kant van de weg liep hij in de richting van Elzendam. Als hij goed doorliep zou hij binnen tien minuutjes de eerste huizen bereiken. En nog eens tien minuten later de school. Hij floot er maar op los. Tot hij zowat honderd meter verder zijn deuntje plotseling afbrak. Een vreemd gevoel bekroop hem. Waar was het gefluit van de vogeltjes en het gegons van de bijen gebleven? De hele omgeving straalde opeens een doodse stilte uit.

Ook viel het hem nu op dat er langs de weg nog geen enkel voertuig voorbij was gekomen. Terwijl het hier elke ochtend heel druk was. Vooral in de richting van het dorp.

Tillo liep nog vlugger door. Tot hij in de verte een auto op de weg zag stilstaan.

Waarschijnlijk had de chauffeur pech. Maar waarom had hij zijn auto dan niet aan de kant van de weg gezet? Nu was het toch bijzonder gevaarlijk.

Hoe dichter de jongen bij de auto kwam, hoe meer hij de indruk kreeg dat er hier iets niet in orde was. De auto stond midden op het rijvak. Alsof hij plotseling tot stilstand was gekomen. Alsof de chauffeur opeens in slaap was gevallen.

Niet lang daarna werden zijn vermoedens bevestigd. Er zat inderdaad nog iemand achter het stuur. Op een drafje legde de jongen de laatste meters af. Misschien had die persoon wel hulp nodig. Maar het ogenblik daarop kreeg de jongen de schok van zijn leven. De chauffeur zat helemaal niet in elkaar gezakt achter het stuur. Nee, hij keek strak voor zich uit, het stuur nog steeds in zijn handen geklemd, alsof hij op slag helemaal bevroren was...

Zodra Tillo van de schrik was bekomen, trok hij het portier open en begon hij aan de man te schudden. Maar er was geen beweging in te krijgen. De chauffeur zat daar wel verstijfd, maar voelde helemaal niet koud aan. Hoe was dat nu mogelijk? Of was die vent misschien gehypnotiseerd? Hij had een gezicht alsof hij zonet een paraplu had ingeslikt. Vorig jaar had Tillo zoiets op televisie gezien. Maar de omstandigheden waren toen wel heel anders.

Net toen Tillo het portier weer wilde dichtklappen, viel zijn oog op de kilometerteller van de auto. Die wees tachtig per uur aan, hoewel het voertuig geen millimeter bewoog. Tillo dacht meteen aan de secondewijzer van zijn horloge. Die werkte ook al niet meer.

Hij begreep er alsmaar minder van. Eerst de bus die maar niet verscheen, dan de stilte overal, en nu die auto hier midden op de weg. Wat voor vreemde dingen gebeurden er hier allemaal? Als hij straks op school aankwam, zou hij heel veel te vertellen hebben. Maar niemand zou hem waarschijnlijk geloven. Meester Staf zou hem zeker de raad geven de volgende keer voor een betere smoes te zorgen.

Uiteindelijk liep Tillo verder. Voor de chauffeur kon hij toch niets doen. Die zou vanzelf wel wakker worden. Het belangrijkste was nu dat hij niet buitensporig laat op school aankwam. Anders zou hij deze avond moeten nablijven om strafregels te schrijven. En op zo'n mooie dag als vandaag zou dat onvergeeflijk zijn.

Bij die gedachte dwaalde zijn blik van de weg af in de richting van het Bramenbos, met op de voorgrond de weiden. Overal stonden koeien te grazen. Het leek wel een schilderij.

Zo vredig, zo rustig en toch zo stil. Want eigenlijk bewoog geen enkele koe. Dat drong pas tot hem door, toen hij een koe met opgeheven staart zag staan. Zo'n moment had hij altijd schitterend gevonden. Een koe die een vla produceerde. De bruingroene smurrie die achteraan naar buiten kwam en op het gras neerplofte. Het kon voor hem nooit lang genoeg duren. Maar nu leek er echt geen einde aan te komen. De staart bleef maar in de lucht staan.

Tillo liep de berm af, recht naar het prikkeldraad waarachter de koe stond. Toen schrok hij voor de tweede keer. De koe bewoog helemaal niet. Het beest stond daar zo stijf als een hark, alsof het helemaal opgezet was. De jongen staarde nog een tijdje naar de andere dieren. Toen merkte hij dat er ook in hen niet het minste leven zat. Ze stonden daar maar, zonder zich te bewegen.

Voor de eerste keer die ochtend begon de angst zich van hem meester te maken. In welke wereld was hij beland? Er kwam maar geen einde aan alle vreemde dingen. Ze waren zo ongewoon, dat niemand, maar dan ook niemand hem zou geloven als hij het aan anderen vertelde.

Tillo wilde nu zo vlug mogelijk het dorp bereiken. Hij rende de berm op en liep zonder ophouden verder. Tot hij opnieuw een auto op het midden van de weg zag staan. Toch niet nog een keer, dacht hij. In een mum van tijd bereikte hij het voertuig en kon hij naar binnen kijken.

Deze keer zat er een vrouw achter het stuur. Haar gezicht was flink beschilderd en ze droeg waarschijnlijk een pruik. Op haar neus had ze een dikke pukkel. Ook zij bewoog niet.

Achterin de auto waren twee kinderen met elkaar aan het stoeien. Of beter, ze waren hier volop mee bezig, toen ze opeens tot stilstand waren gekomen. De ene jongen lag boven op de andere. De eerste kwijlde uit zijn mond en bij die andere kwam er snot uit zijn neus. Toch hadden ze blijkbaar veel pret want een brede lach stond op hun gezicht.

Wat wat had dit allemaal te betekenen? Eerst was er de man in de auto, dan de koeien en nu het drietal in de andere auto. Het was alsof de wereld voor hen tot stilstand was gekomen. Of waren ze misschien bestraald door appelblauwzeegroene marsmannetjes? Zoiets had Tillo eens in een strip gelezen. Maar hij had het van meet af aan heel ongeloofwaardig gevonden. Nu maakte hij het zelf mee. Of was hij misschien aan het dromen? Dan moest hij straks nog in bed wakker worden. Maar hij was vanochtend al wakker geworden.

Even later bereikte Tillo de eerste huizen van het dorp. Onderweg had hij nog meer auto's op de weg zien stilstaan. Ook een hele lange rij knalgele vrachtwagens, bulldozers en kranen die uit de tegengestelde richting kwamen. Niemand die erin zat, bewoog. Tillo begon het bijna gewoon te vinden.

Opeens moest hij lachen. Daar, aan de zijkant van de weg, stond een fietser stil. De man, een kaalkop, zat nog steeds op zijn fiets, met de voeten op de trappers. Toch viel hij niet om. Hoe was dat mogelijk?

Zo'n twintig meter daarvandaan kreeg Tillo eindelijk de eerste voetganger in het oog.

De man zag eruit als een standbeeld. Hij was midden in een beweging tot stilstand gekomen.

Alsof hij op het allerlaatste moment had gemerkt dat hij bijna in een drol trapte. Wat een komisch gezicht! Zowel deze man als de kale fietser kon je bijna zomaar omver duwen. Een klein tikje was misschien al genoeg. Toch hield Tillo zich in.

In normale omstandigheden zou de kwajongen het misschien hebben gedaan, maar nu hij zag dat ook hier in Elzendam niemand meer bewoog, vertrouwde hij het zaakje helemaal niet meer. Iedereen leek betoverd te zijn.

Tillo stond zelfs op het punt rechtsomkeert te maken en naar huis terug te keren, toen hij toevallig naar de kerktoren keek. Opnieuw zette hij grote ogen op. De wijzers op de klok daar helemaal boven stonden ook stil op veertien minuten over acht. Als dat geen toeval was!

Of was de tijd misschien écht blijven stil staan? Maar waarom stond hij dan zelf ook niet stil?

Opeens dacht Tillo aan het vreemde horloge dat hij vanochtend langs de weg had gevonden.

Hij haalde het uit zijn zak en keek ernaar. Was dit glimmende kleinood misschien de oorzaak van dit alles? Dat kon toch niet. Het enige wat je ermee kon doen, was op het gouden knopje duwen om de wijzer te laten ronddraaien. Of om hem te laten stoppen. Dat was alles. Gewoon duwen. Zoals nu. Wat Tillo dan ook deed.

Als bij toverslag schoot alles om hem heen in beweging. De auto's die midden op de weg stonden, reden opeens verder. De kale fietser van daarnet reed hem voorbij alsof er nooit iets was gebeurd. De voetganger stapte gestaag door. Vogeltjes vlogen over en floten. Overal was er lawaai en geruis. Precies zoals op een normale ochtend.

Tillo stond zo verbaasd te kijken dat een andere voorbijganger hem nastaarde. Wat was er met ventje daar aan de hand, leek hij zich af te vragen. Misschien had het een kudde roze olifanten voorbij zien vliegen.

Dat was pure magie, moest Tillo toegeven. Je duwde op het knopje en alles wat daarnet nog stokstijf stond, deed opeens weer verder. En wat als hij opnieuw op het knopje duwde? Wat er dan met het vreemde horloge zou gebeuren, dat wist hij al. De wijzer zou opnieuw stil blijven staan. Maar zou dat ook gelden voor alles om hem heen? Zou Tillo dat nog eens durven te doen? Hij had het tenslotte al meer dan één keer gedaan. Maar toch, je wist maar nooit...

Uiteindelijk won de nieuwsgierigheid het van de voorzichtigheid. Tillo wilde gewoon de proef op de som nemen. Hij drukte opnieuw op het knopje... en alles kwam weer tot stilstand.

"Wauw!" schreeuwde hij uit. "Wat machtig!"

Metten duwde hij nog eens, en de hele troep schoot weer in gang. Zomaar met de kracht van zijn duim.

Toen sloeg de kerkklok. Tillo keek naar boven. Het was pas kwart over acht. Toch had hij de indruk dat hij al bijna een uur onderweg was. Ongelooflijk! Nu pas zou de bus voorbij de halte bij hem thuis rijden. Maar hijzelf was al in Elzendam aangekomen. Het was echt bijna onvoorstelbaar. En dat allemaal dank zij dat vreemde horloge.

Tillo had nu nog een kwartier voor de school begon. Eigenlijk tijd genoeg om bij de politie langs te lopen om het gevonden voorwerp daar af te geven. Maar dan was hij dat nieuwe speeltje meteen kwijt. En wie weet wat hij er allemaal mee kon doen. Hij dacht meteen aan Maarten en Pieter. Nee, hij zou zeker nog even wachten voor hij er afstand van deed.

 

2

Tillo borg het kleinood opnieuw op. Deze keer deed hij het veel zorgvuldiger dan daarnet.

Zoiets waardevols mocht hij zeker niet kwijtraken. Daarna rende hij door naar school.

Onderweg zag hij iets liggen en onmiddellijk dook er een plannetje op in zijn achterhoofd. Ja, dat zou hij doen.

Bij de schoolpoort zag hij ze al staan. Maarten Van Laender en Pieter Deghieter, de twee kwelgeesten die hem maar zelden met rust lieten. Altijd vonden ze er iets op om hem het leven zuur te maken. Maar vandaag zou hij ze lik op stuk geven. Het horloge zou hem flink van pas komen.

Zo vlug hij kon, liep hij het speelplein over. De twee hadden hem al in het oog gekregen, maar Tillo was hen te snel af. Hij verdween in een van de toiletten. Daar kon niemand hem zien als hij het fonkelende juweeltje uit zijn zakken haalde.

In de duisternis van het kleine hokje zag Tillo hoe de wijzerplaat groenachtig oplichtte. Hij merkte hoe de wijzer mooi zijn rondjes draaide. Tot hij op het knopje duwde.

Het gejoel op de speelplaats hield op. Tillo borg het horloge vlug weg en kwam naar buiten. Als dat geen gek gezicht was! Al de kinderen van de school stonden daar als versteend. Velen waren midden in hun spel en in volle beweging tot stilstand gekomen. Zelfs de twee leerkrachten die het speelplein moesten surveilleren en met elkaar in een hevige discussie waren, stonden stil met bevroren handbewegingen. De aandacht van Tillo ging meteen naar Maarten en Pieter. Zigzaggend tussen de kinderen liep hij naar hen toe. Hij griste hun boekentassen weg en rende ermee naar buiten. De leraar die aan de poort stond en er altijd voor zorgde dat niemand de school kon verlaten, bleef maar aan zijn sigaartje trekken. Een sigaartje dat wel opgloeide, maar waar geen rook uit kwam. Die moest hij op nu eens kunnen vervangen door een knalsigaar, dacht Tillo.

Op een dertigtal meter van de school had hij daarstraks een grote hoop verse paardenvijgen zien liggen. Ze dampten nog toen hij er voorbijkwam. Met die smurrie zou hij vlug de twee boekentassen vol stoppen.

In een mum van tijd was het karweitje achter de rug. De zijkanten van zijn schoenen waren wel wat vuil, maar die zou hij straks met wat toiletpapier weer schoonvegen. Waarvoor diende dat papier anders?

Opnieuw rende hij de speelplaats op. De twee boekentassen zette hij keurig terug op hun plaats. Van daaruit liep hij naar de toiletten en verdween weer in het toilethokje. Even later duwde hij weer op het knopje en het gejoel van daarnet brak weer los.

Alsof er helemaal niets was gebeurd, kwam Tillo met glimmende schoenen weer uit het toilet. Zijdelings zag hij hoe Maarten even naar hem wees. Hij gaf Pieter een klein stootje met zijn elleboog. Wellicht waren ze weer een smerig plannetje tegen hem aan het smeden.

Maar intussen merkten ze niet wat er met hun boekentassen was gebeurd.

Opeens kwam er een einde aan het levendige gesprek tussen meester Stef en meester Staf. De eerste greep naar de bel, die zoals gewoonlijk op de vensterbank stond, en zwaaide er eens krachtig mee.

Het korte gerinkel was genoeg om iedereen het zwijgen op te leggen.

"Deksels", zei Tillo vloekend tussen zijn tanden, "ik had de klepel eruit moeten halen. Maar dat is misschien een goeie grap voor een volgende keer."

Alle kinderen gingen in lange rijen staan. Meester Staf, een dikke man met een grote snor middenin zijn bepukkelde gezicht, kwam dichterbij. Niemand durfde nog een woord te zeggen. Zelfs de twee grote belhamels Maarten en Pieter, die achteraan stonden, hielden hun mond. Meester Staf had immers de reputatie bijzonder kwistig om te springen met strafwerk.

Op een vingerknip van hem zette de rij zich in beweging. Tillo was bij de eersten die de klas binnenkwamen. Hij zwierde zijn boekentas tegen de tafel en ging op zijn stoel zitten.

Maarten en Pieter liepen langs hem heen en gingen ook zitten.

Zodra het in de klas muisstil werd, kwam meester Staf bij het bord vandaan. Met zijn dikke buik duwde hij tegen de eerste tafel. Net een zwanger nijlpaard, dacht Tillo. De meester schraapte zijn keel en rochelde even.

Tillo wist dat hij nu iets belangrijks zou zeggen. Meestal ging dat gepaard met een regen van speeksel voor wie vooraan zat. Voor die arme leerlingen zou het weer een beproeving worden. Jammer dat ze geen paraplu durfden te gebruiken.

"Om te beginnen," begon meester Staf, "wil ik dat iedereen zijn taak op de hoek van zijn tafel legt. Ik kom die straks ophalen. Daarna maken jullie je klaar voor een overhoring.

Het is tenslotte al weer een halve week geleden dat ik jullie nog heb getest."

Zeg maar gepest, dacht Tillo. Net zoals hij moesten ook de anderen zich inhouden om niet te vloeken. Toch had niemand de moed om enig protest te laten horen. Moeilijke overhoringen geven was nu eenmaal het stokpaardje van meester Staf.

Met duidelijke tegenzin opende Tillo zijn boekentas om zijn taak eruit te halen. Maar dan verscheen er een glimlach op zijn gezicht. Hij dacht opeens weer aan Maarten en Pieter.

Die moesten nu precies hetzelfde doen. En inderdaad.

"Wel, Maarten en Pieter," bulderde meester Staf van bij zijn lessenaar, "hoe lang blijven jullie daar nog zitten met die boekentassen op jullie knieën? Of zijn jullie de taken weer vergeten?"

Maarten en Pieter, die met hun rechterhand tot diep in de paardenstront zaten, zeiden niets. Maar iedereen die in hun buurt zat, kneep zijn neus dicht.

"Wat is daar aan de hand?" vroeg de meester, zodra hij dat in het oog kreeg.

"Meester," zo antwoordde Jantje Vingherhoedt, "het begint hier opeens vreselijk te stinken."

"Te stinken, te stinken, zomaar. Dat kan toch niet!"

Meester Staf stond op en liep naar de andere kant van de klas. Hier en daar begon er al iemand te giechelen.

Vlakbij de tafel van Maarten en Pieter bleef de meester staan. Het vreemde luchtje had ook zijn neus bereikt. Toen zag hij de inhoud van de twee boekentassen.

"Wat heeft dat hier te betekenen? Waar halen jullie het lef vandaan om zulke smerige troep de school binnen te brengen? Welke misplaatste grap wilden jullie uithalen?"

"Maar, meester," jammerde Maarten, "wij weten helemaal van niets. Wij hebben er niets mee te maken: Kijk, zelfs onze schriften zijn helemaal vuil."

Om zijn onschuld te bewijzen, trok Maarten een pak papieren uit zijn boekentas. Hij deed dat echter zo onhandig dat de tas kantelde en met inhoud en al bovenop de glimmende schoenen van Meester Staf viel.

De hele klas gierde het uit van het lachen. De schoenen en de broekspijpen van meester Staf zaten helemaal onder de paardenstront. Maarten werd lijkbleek en bestierf het bijna.

"Genoeg!" zei meester Staf ruw. "De eerste die nog lacht vliegt eruit. Jullie tweeën ruimen die rotzooi op en maken dan voor de rest van de dag strafwerk. En jij, Jantje Vingherhoedt, zet het raam open. Het is hier inderdaad niet meer te harden van de stank."

Tillo kreeg bijna buikpijn van het ingehouden lachen. Dat de grap zo schitterend zou aflopen, had hij nooit durven te hopen. En dat allemaal dank zij het vreemde horloge. Nee, hij zou nu zeker nog een tijd wachten voor hij het naar de politie bracht.

TERUG NAAR 'HET GEHEIM VAN DE GROTE KRONOMETER'